dood en wedergeboorte - 1

Subtiele en grove elementen

We leven in een zee, in een oceaan van fijnstof. Deze fijnstof is opgebouwd uit de subtiele elementen, de tanmatra’s. Dit zijn de elementen die steeds genoemd worden in mijn boeken en in de artikelen op deze site. Het bewustzijn van de ziel kan niet anders haar invloed doen gelden dan naar het stramien van deze subtiele elementen. Ze manifesteren zich onder meer in de vijf omhulsels, in de morele verboden (‘yama’s’) en geboden (‘niyama’s’), en in de evolutiestappen van het leven op deze planeet.

Aldus openbaart het bewustzijn zich stap voor stap via deze vijf subtiele elementen:

Aarde – zelfvestiging – het fysieke omhulsel

Water – zelfontplooiing – het vitaal omhulsel

Vuur – zelfbepaling – het mentaal omhulsel

Lucht – groepsbewustzijn – het intellectomhulsel

Ether – zelfexpressie – het gelukzaligheidsomhulsel

Maar er zijn ook nog de grove elementen, de vijf zogenaamde bhuta’s of mahabhuta’s.

Volgens de oude Indiase geschriften dragen deze bij aan de opbouw van het fysieke lichaam. Je zou tegenwoordig zeggen dat ze zorgen voor de celstructuur, en voor de stofwisseling en het functioneren van de organen in het organisme. Ze zijn dus zichtbaar in de vorm en het functioneren van het organisme. Ze zijn gekoppeld aan de chakra’s:

Aarde – stuitchakra

Water – heiligbeenchakra

Vuur – navelchakra

Lucht – hartchakra

Ether – keelchakra

Daarboven zijn er nog twee chakra’s:

Astrale stof – voorhoofdchakra

Causale stof – kruinchakra

Je kunt als volgt kunnen populariseren: subtiele elementen zijn ‘energieën’ die invloed uitoefenen op de zichtbare materie en grove elementen zijn de materie zelf.

Grove ether en subtiele ether

Het grove element ether zorgt op zijn manier voor de bouw van de chakra’s (de energiecentra) en de nadi’s (de energiebanen, meridianen). Via dit netwerk wordt de vitale energie (prana) over het lichaam verdeeld, zoals elektriciteit via schakelkasten en koperleidingen naar de huizen wordt geleid. Het is de etherische variant van de bloedsomloop of het zenuwstelsel. Het etherische lichaam, met zijn nadi’s, doordringt het tastbare lichaam en is ook iets groter. Het verbindt het tastbare lichaam met de fijnstoffelijke omhulsels. Het is het communicatiemedium van het grofstoffelijke lichaam met de fijnstoffelijke omhulsels. Zoals het subtiele element ether (dat het gelukzaligheidsomhulsel beïnvloedt) op zijn beurt het communicatiemedium is van het individu met de Bron zelf.

Het grove element ether maakt deel uit van het lichaam, maar het is dus net iets groter dan dat. We vinden het, inclusief de nadi’s, in een laag om het lichaam heen, namelijk in het vitale omhulsel. Dat is het gebied waar prana, onze levensenergie, ons lichaam betreedt. Om het nog extra ingewikkeld te maken wordt het vitale omhulsel in de ene traditie bij het fysieke lichaam gerekend (want het bestaat immers uit het grove element ether) en bij de andere traditie bij het astrale of subtiele lichaam (want de prana is bovenstoffelijk). Echter, bij het intreden van de dood is een duidelijk onderscheid te maken tussen het etherische lichaam en het astrale lichaam.

Verwikkelingen tijdens de dood

Uit de diverse boeken of andere getuigenissen van helderzienden komt een algemeen beeld naar voren van het ‘leven na de dood’. Als u, net als ik, dat niet zelf heeft waargenomen of tijdens een bijna-doodervaring heeft beleefd, betreden we nu het gebied van het geloof. Het is aan ieder om daar wel of niet in mee te gaan. Ikzelf denk dat het verstandig is om dankzij de overdaad aan kennis hierover voor het eerste te kiezen. Vooral ook omdat daardoor een goede verklaring ontstaat voor de vermogens die het nieuwgeboren kind al meteen meekrijgt. Uit de diverse verslagen wil ik een algemeen beeld schetsen dat toewerkt naar een wetenschappelijke basis om het proces van reïncarnatie te kunnen begrijpen. In grote lijnen ziet dat er als volgt uit.

Wanneer ons lichaam sterft verlaat de ziel het grofstoffelijke lichaam met medeneming van het etherische, het astrale en het causale lichaam. Zoals het stoffelijk overschot na enige tijd terugkeert in de schoot van Moeder Aarde, lost ook het etherische lichaam al snel op in de etherische stof van de planeet. Enkel door een sterke gehechtheid aan situaties of nabestaanden kan het nog blijven bestaan als een voor sommigen zichtbare gestalte. Maar nadat het is opgelost blijven alleen nog een astraal en causaal lichaam over.

In het astrale lichaam vinden we het ego met haar gedachten, zintuiglijke bewustwording, verlangens en emoties. Daarnaast bevat het causale gelukzaligheidsomhulsel nog het karma dat het karakter en het geweten vormt van deze astrale persoon.

Van belang is nu dat de overledene een periode doorbrengt als astraal wezen en daarin verlangens koestert om het karma dat hem bezwaart weer uit te kunnen werken. Dat kan alleen op aarde en in het aardse bestaan. Zodoende is er een wens om te reïncarneren. Bij die wedergeboorte wordt een moeder gezocht die het jonge leven kan plaatsen in een omgeving waarin het zijn doelen kan bereiken.

Na de bevruchting en innesteling gaat de groei verder. Het moment waarop de individuele ziel de jonge vrucht binnengaat is niet zeker. Direct al bij de bevruchting, of later, bijvoorbeeld na een paar maanden als het embryo een ‘mensachtige’ vorm aanneemt? De verschillende teksten spreken elkaar tegen.

De vraag komt nu naar voren hoe het nieuwe lichaam zijn uiteindelijke vorm kan aannemen en daarbij direct al voorzien is van allerlei gedragssystemen die voor een nieuw leven essentieel is.