SPIRITUELE WETENSCHAP

‘Moeilijk is het voor een levend wezen om als mens geboren te worden’, zo begint Shankara, de beroemde Indiase hindoefilosoof en yogi (rond 800 n.C.) zijn Viveka Chudamani (Kroonjuweel van Wijsheid). Eens waren we een dier en we zijn nu als mens geboren. En dat brengt verantwoordelijkheden met zich mee.

Wat reïncarneert is de ziel, dat onstoffelijke, ‘goddelijke’ deel van ons wezen, maar willen we dat geloven? De huidige wetenschap kan het prima af zonder een ziel, ik denk echter dat diezelfde wetenschap het nog beter af kan mét een ziel.

In het verre verleden, in India, bestond een hele wetenschap rond die ziel. De wijzen uit die tijd hadden niet de beschikking over onze geavanceerde waarnemings- en meetinstrumenten, maar het waren filosofen die hun kennis verdiepten door nauwkeurig omschreven technieken van meditatie, waardoor zij zieners werden. Dat bracht hen inzichten in de zichtbare en voelbare aura, de leer van de elementen (aarde, water, vuur, lucht en ether), de vitale energie (prana) en de ziel.

Waar eindigt wetenschap en waar begint filosofie? Is dat bij de grenzen van ons kennen, zoals bij de oerknal, de kwantumfysica, het bewustzijn of het ontstaan van het leven? Nee, wetenschap is filosofie. We hanteren tegenwoordig een atheïstische wetenschap. Een paar duizend jaar geleden, in India, werden atheïsten uitgelachen en was de wetenschap in essentie spiritueel. Wijzen als Shankara, of de nog veel vroegere auteurs van de Yoga Sutra (Patanjali) of de Bhagavad Gita (Vyasa), deden zeker niet onder voor ‘onze’ Plato of Descartes. De wereld die zij zagen was dezelfde als die van nu. Shankara, Patanjali, Descartes of Newton zagen dezelfde wereld, maar ze begrepen hem anders.

Ik heb me als bioloog en yogameester ten doel gesteld om beide wetenschapstradities met elkaar te verenigen. De oude Indiase wetenschap begreep weinig van onze anatomie en fysiologie. Heden ten dage loopt men aan tegen psychologische kwesties als bewustzijn, ‘ik’-besef, karakter en geweten, evenals ons verlangen naar het goede, het ware en het schone. Als we deze beide richtingen samenvoegen moeten we ons lichaam zien als een instrument voor de ziel, als een mechaniek dat dienstbaar is aan het hogere ideaal van de ziel. Fysiek onderzoek is belangrijk voor onze gezondheid, maar onderzoek naar dat ideaal is belangrijk voor onze zingeving en dus onze geestelijke gezondheid. De basisprincipes van alle religies wijzen op levensdoelen zoals een hoge moraal, liefde en dienstbaarheid. Velen hunkeren daarnaar en een spirituele wetenschap kan hen in hun zoektocht handreikingen geven. Dat gaat verder dan geestelijke steun of troost. Het heeft alles te maken met hoe we in het leven staan.

Ik heb me lang afgevraagd hoe we de evolutie van het leven moeten zien in het licht van onze spiritualiteit. Onze biologische kennis moet daarbij intact blijven, maar bezieling is een extra facet dat daar invloed op heeft. Hoe komt dat eruit te zien? Heel globaal ben ik tot de volgende synthese gekomen.

Een spirituele evolutie is een bezielde onderneming. De ziel maakt vele incarnaties door en leert elk leven beter met de omringende wereld om te gaan. De wedergeboren ziel vraagt om een geschikter en beter ontwikkeld lichaam. Alles draait om het bewustzijn. Bewustzijn is de motor achter de evolutie en het (voorlopige) eindstation is de mens. De ziel geeft vaart aan de evolutie en de stoffelijke evolutie van het DNA werkt remmend.

De structuur van de evolutie wordt aangebracht door de elementen, een ander raadselachtig, metafysisch principe. Er zijn vijf elementen en die verdelen het leven in vijf natuurrijken, die elk voor een bepaalde levenskwaliteit staan. Een korte opsomming. Het aardse mineralenrijk wordt bijeen gehouden door de kwaliteit liefde. Het plantenrijk manifesteert daarnaast schoonheid (dankzij het fantasierijke water). Het dierenrijk brengt door zijn zintuigen ook nog waarheid in de schepping (vuur) en het mensenrijk staat voor de opdracht om daarbovenop goedheid te ontwikkelen (dankzij de verbindende kwaliteit van het element lucht), voor ether zou je nog het rijk der heiligen kunnen definiëren. Elk van deze rijken kan in het stramien van die elementen in hoofdgroepen worden onderverdeeld.

In onze eerste incarnaties als mens is het dierlijke in ons nog sterk aanwezig, bijvoorbeeld in de vorm van geweld. Maar de ziel streeft naar een perfecte moraal. Na vele levens zal de geestelijke aura (met het karakter, emoties, intellect e.d.) en het fysieke lichaam (met het DNA) zich daarop ontwikkelen. Zo worden we steeds verantwoordelijker. Als laatste overwinnen we onze begeerte. Dan stopt volgens Boeddha ook het lijden. ‘Het leven is lijden en dat komt voort uit begeerte’.

Dat alles is absoluut niet in strijd met wetenschappelijke kennis. Maar acceptatie van deze zaken biedt veel zicht op onze maatschappij die bestaat uit een mix van individuen, in diverse fasen van hun morele evolutie. Kortom, we kunnen best wel wat bezieling gebruiken in de wetenschap.