dood en wedergeboorte - 2

Een lastig te doorgronden probleem is wat wel genoemd wordt de morfogenese, de groei van het lichaam vanaf het jonge embryo en de processen die daaraan ten grondslag liggen.

Belangrijk is te begrijpen dat er heel wat factoren zijn die invloed hebben op de vorm die het lichaam uiteindelijk gaat aannemen én op het gedrag dat het individu zal gaan vertonen. Ik probeer hier een rationeel verhaal te smeden, zonder uit te wijden over allerlei avonturen in het hiernamaals. Zonder engelen, hemelse meesters of mystieke krachten. Een spiritueel-wetenschappelijk verhaal zou als volgt kunnen luiden.

De drie lichamen

Elk mens is in het bezit van drie lichamen en elk daarvan heeft invloed op de groei.

  1. Het causale lichaam met het karma. Dit zal van invloed zijn op de situatie waarin de persoon geboren zal worden. Want het nieuwe leven heeft de opdracht om karma op te lossen en nieuwe vaardigheden op te doen; daartoe moet het de gelegenheid krijgen.
  2. Het subtiele of astrale lichaam. Na het overlijden en na het loslaten van het fysieke en het etherische lichaam (zie vorige hoofdstuk) resteert een bezield astraal wezen dat lijkt op hoe hij zichzelf ziet. Is dat een ideaal mensbeeld, een Apollo of een Aphrodite? Nee, smaken verschillen immers? Bovendien heeft dit astrale wezen wensen en begeerten en voelt hij de druk van zijn karma. Zijn laatst verworven vaardigheden, verlangens en karmische verplichtingen hertekenen dat lichaam.

Dan wordt het tijd voor een wedergeboorte en zal hij uit de ether van de planeet een etherisch lichaam gaan maken. Dat lichaam is het resultaat van o.a. karmische eisen, geïnspireerde idealen en egocentrische verlangens. Dit zal als mal dienen waarin het nieuwe leven gevormd zal worden. Met daarbij ook de gedragspatronen die nodig zijn om de beoogde plannen te kunnen volbrengen.

  1. Het grofstoffelijke lichaam wordt daarna gevormd met behulp van het DNA. Dat genetisch materiaal komt van je beide ouders. De materialistische wetenschap heeft een overdreven idee van de invloed van dat DNA. DNA kan echter alleen werken dankzij de prana van het etherische lichaam en het wordt daardoor aangestuurd. Ze is niet meer dan een chemisch instrumentarium voor een juiste groei van de organen. De vitale energieën zullen de groei aanzetten en vormgeven en zo wordt de etherische mal vanzelf gevuld met de juiste weefsels en organen. Het DNA is enkel nodig om de chemie daarachter te regelen. Terwijl de wetenschap geen idee heeft hoe de globale vormen van ledematen, gezicht, longen, beenderen, het oog, het hart, enzovoort, tot stand komen, weet ze wel dat er enzymen worden gevormd die de groei en differentiatie van de cellen beïnvloeden. De wetenschap begrijpt slechts hoe de kleinere, minder belangrijke kenmerken ontstaan. Maar dat is slechts de afwerking: een platte neus, een ronde kin, lange benen, bloedgroep A - tot en met de beharing op het middelste kootje van de ringvinger. Daardoor lijk je op je ouders.

  Gedragssystemen

Iets dergelijks geldt ook voor het gedrag. Sprinkhanen, duiven en mensen hebben niet alleen hun karakteristieke vorm maar ook hun eigen gedrag. Sprinkhanen vertonen het gedrag van sprinkhanen, duiven doen hun duivendingen en mensen hun mensendingen. Maar ook hier geldt dat het DNA de astrale, globale gedragssystemen enkel tot expressie zal brengen. Deze gedragssystemen, die bijvoorbeeld gaan over onze menselijke manier van voeding, voortplanting of verdediging, liggen al kant-en-klaar in het astrale lichaam gereed. Deze zijn soortspecifiek en aangeboren. Alle mensen staan rechtop, allemaal kunnen ze spreken, willen ze seks, eten ze door voedsel in de mond te vermalen en door te slikken, staan ze het goede voor en zijn ze in zekere mate muzikaal. Dat is astraal bepaald, is aangeboren en dat maakt hen tot mensen. Het DNA brengt de astrale instructie tot expressie en als daar iets fout gaat kunnen er mentale en fysieke problemen uit voortkomen. Maar het karakteristieke doen en laten van een enkel individu zijn geërfd via het ouderlijke DNA: linkshandigheid, een bepaald lachje, de houding, de mate van ongeduld en dergelijke. Daarnaast blijft de opvoeding natuurlijk ook belangrijk.

Waar komt de aanleg voor muziek vandaan?

Stel dat het kind erg muzikaal is. Allereerst is er dan vanuit het causale lichaam weinig karma op dit terrein en kan de bezieling vanuit de Bron voluit zijn gang gaan. Want ‘God’ is supercreatief en dus ook muzikaal. Daarnaast heeft dat kind in vorige levens veel aan muziek gedaan en die vaardigheid ligt opgeslagen in het astrale lichaam. Daar ligt ook de muzikale smaak. Nu wordt het kind geboren in een gezin waarvan de ouders ook muzikaal zijn. Hun DNA pakt gunstig uit voor de fijne motoriek die voor bijvoorbeeld het vioolspel nodig is. Het kind hoort de hele dag muziek en krijgt al op jonge leeftijd vioolles, waar hij zelf om vraagt. Zo hoort het te gaan.

Hele muzikale kinderen komen echter niet alleen in muzikale gezinnen voor. Waar komt die aanleg dan vandaan? Wel die is al aanwezig in het astrale en etherische lichaam van de nieuwgeborene. Karma, astraal zelfbeeld, astrale vaardigheden en het verlangen van het kind om muziek te maken zijn eigenschappen die niet DNA-gebonden zijn. Als het kind voldoende fijne motoriek van de ouders meekrijgt en als die ouders het kind de kans geven om zich muzikaal te ontwikkelen komt het vanzelf goed. DNA speelt hier maar een bescheiden rol.

Dieren en planten

Hoe gaat dit bij dieren en planten? Daarvoor moeten we ons eerst goed bedenken wat een wonder het eigenlijk is dat wij in een wereld leven van moleculen, krachten en energieën en daarin toch vormen, kleuren, geuren en geluiden herkennen. Laten we eerst eens kijken wat de Bijbel ons vertelt.

Zo begint het boek Genesis: In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig …

Als we dit beeld projecteren op de astrale wereld dan klopt dat ook. In den beginne waren er nog geen astrale vormen, enz., alleen subtiele materie en dito krachten en energieën – het was er woest en ledig. Pas toen de eerste dieren hun nog primitieve zintuigen gingen ontwikkelen ontstonden er vage indrukken. Dat waren de astrale vormen, geuren, geluiden, enz., die deze dieren zelf maakten middels hun zintuigelijke waarnemingen. Naarmate de evolutie verder ging werden de zintuigen beter en daardoor werden ook de astrale indrukken verfijnder. Als mensen staan we aan het (voorlopige) einde van deze evolutie en hebben we de beschikking over een eindeloos uitgebreid archief van geuren, smaken, beelden, vormen, geluiden, zwaarte-, evenwichts- en versnellingsindrukken. Als we bij een rozenstruik staan herkennen we daarin meteen de plant, de geur, de doorns op de stengel (we voelen de stekels al bijna!) en de bijen die hem bestuiven. Dat is het werk van eonen aan evolutie in het astrale veld. Wij hebben daar als mensen aan meegewerkt, gedurende talloze levens en in alle mogelijke dierenvormen die steeds perfecter werden.

Het astrale archief

Dat wij er allemaal uitzien als mensen, inclusief ons menselijk gedrag, is te danken aan dit astrale archief. Dat geldt ook voor elk dier. Kijk bijvoorbeeld naar een paard. Dit dier heeft, in tegenstelling tot mensen, geen eigen intellect- en gelukzaligheidsomhulsel. Het karma van deze soort is verzameld in het causale veld van de planeet. Alle paarden hebben daardoor eenzelfde functie in het ecosysteem. Hun levenslot staat vast omdat zij bij die ene soort horen. Hun vorm en gedrag staat daarnaast ook vast omdat de groei ervan wordt geregeld vanuit het astrale archief. Als een paard groeit, vanaf het jonge embryo, past de vorm zich als vanzelf aan aan die astrale oervorm. Dat kan omdat ze fysieke én subtiele zintuigen hebben en daardoor een bewust contact hebben met de astrale wereld. Dat astrale model is niet ver weg, het is in en rond het groeiende lichaam aanwezig.

Voor planten ligt dat anders. Deze organismen hebben geen fysieke zintuigen. In hun astrale lichaam hebben ze dus nog geen mentaal omhulsel met beelden, geluiden e.d. Ze bezitten wel een etherisch lichaam dat de fysieke plant tot leven wekt. De omstandigheden waarin ze zijn geworteld spelen daarbij een grote rol, evenals het DNA. Maar op astraal gebied is er dus nog geen duidelijke vorm van de soort. Daardoor is het etherlichaam ook niet helder van vorm. Die vage etherische vorm krijgt nu een fysieke gestalte met behulp van het DNA. Dat verklaart waarom planten niet zo’n nauwkeurig vastgestelde lichaamsvorm hebben als dieren en mensen.

De conclusie is dat de evolutie zich niet alleen afspeelt op de aarde, maar eveneens en zelfs in de eerste plaats in de astrale wereld. En zo is die astrale wereld, die in den beginne nog woest en ledig was, heden druk bevolkt met al die soorten en al die individuen die we nu ook aantreffen op aarde.